Ook elf jaar geleden stond Colson Whitehead al bekend als een auteur die in elk boek een nieuw genre verkent. In 2011 had hij een detective geschreven (De intuïtionist), een essaybundel over New York (De Colossus van New York), een satire over het Amerikaanse consumentisme (Apex is een pleister op de wonde) en een bildungsroman (Sag Harbor). Maar toen hij dat jaar met een zombieroman kwam, was er verbazing alom. Was dat niet beneden de literaire waardigheid van een auteur als hij? Was er zoiets als een literaire zombieroman denkbaar?
Sindsdien publiceerde Whitehead een boek over poker (De kaarten op tafel), een allegorie over racisme (De ondergrondse spoorweg), een variatie op de historische roman (De jongens van Nickel) en een zogeheten heist novel: een misdaadroman met een roofoverval in het hart (Harlem Shuffle). Maar nog altijd geldt die zombieroman als een buitenbeentje. Het is waarschijnlijk geen toeval dat dit boek, Zone 1, nu pas in vertaling verschijnt.
Voor Whitehead heeft van meet af aan vastgestaan dat hij zich ooit aan het zombiegenre zou wagen. Uit interviews weten we dat hij is opgegroeid met de Living Dead-films van George A. Romero en met de talloze film- en tv-varianten daarop. Het waren niet romans maar films en series die zijn schrijverschap deden ontwaken. Het schrijven van zijn eigen zombieboek was voor Whitehead een soort eerbetoon.
In dat boek - waarin het woord 'zombie' overigens slechts eenmaal valt - volgt hij een aantal klassieke wetten van het genre. Als bij toverslag wordt de mensheid getroffen door een onstuitbare ziekte ('de pest'). Daarbij ontstaan twee typen 'ondoden': de 'skellen' en de 'achterblijvers'. De skellen zijn het klassieke type zombies: vleesbelust vallen ze iedereen aan, hun prooien ook tot zombies makend. 'Twee van hen vloerden de oude man, waarna ze ineens allemaal over hem heen krioelden als mieren die langs chemische weg het bericht hebben doorgekregen dat er ergens een lolly op het trottoir ligt.'
De achterblijvers zijn van een andere aard. Bij hen leidt de ziekte tot totale apathie, waarbij ze eeuwig blijven steken in een hersenloze handeling die ze vóór de uitbraak van de pest uitvoerden: een fotokopie maken, een trouwjurk passen, friet bakken, vliegeren.
Als de roman begint, is de pandemie zo'n jaar oud en is 95 procent van de mensheid in zombies veranderd. De overige 5 procent probeert de oude wereld uit zijn as te laten herrijzen. Er is een nieuwe Amerikaanse regering, gevestigd in Buffalo, die zich hardmaakt voor wat de 'Amerikaanse Fenix' wordt genoemd. In het kader daarvan is er een nieuw volkslied geschreven: 'Stop! Can You Hear the Eagle Roar? Intussen leidt een significant deel van de overlevenden aan de post-apocalyptische stressstoornis PASS (die in het Engels PASD heet, een knipoog naar het obsessieve verlangen naar het verleden, the past, een rode draad in het boek).
Om terug te kunnen keren naar de oude orde moeten de overlevenden orde op zaken stellen en de zombies doden. De hoofdpersoon van Zone 1, Mark Spitz, maakt deel uit van een driekoppige Omega-unit van 'vegers'. Het zuidelijke deel van Manhattan (Zone 1 genoemd) is door mariniers grotendeels ontdaan van skellen. Aan Mark en zijn teamgenoten de taak om de achterblijvers (in beide betekenissen van het woord) te vinden en te elimineren.
Met de introductie van deze achterblijvers voegt Whitehead een interessant, ethisch element toe aan het zombiegenre. Anders dan de skellen zijn zij immers ongevaarlijk. Het zijn wezens die tot in het oneindige een handeling blijven uitvoeren die ze in hun vorige leven belangwekkend achtten, maar ze zitten verder niemand in de weg. Ze zijn eenvoudige doelwitten voor de vegers en het geeft de lezer een allesbehalve triomfantelijk gevoel wanneer ze door Spitz en zijn teamgenoten worden 'opgeruimd'.
Mark Spitz is overigens niet zijn echte naam, maar een bijnaam die verwijst naar de zevenvoudige olympische zwemkampioen van 1968 en 1972. De reden mag u zelf ontdekken, maar laat ik volstaan met de belofte dat het fraaie slot van de roman hiermee wordt voorbereid. Dat we de echte naam van de hoofdpersoon niet te weten komen, is een vette knipoog naar zijn persoonlijkheid. Spitz, zo lezen we al vroeg, is de vleesgeworden middelmaat: 'Zijn aanleg lag op het terrein van het bekwaam aanmodderen, nooit uitblinken, nooit blijven zitten of zakken, maar je beste beentje voor zetten.'
Gaandeweg de roman wordt duidelijk hoe functioneel die eigenschap is. Wie intelligent is, heeft geen hoop in een zombiewereld, ziet geen toekomst en stapt uit het leven. Wie dom is, valt al spoedig ten prooi aan de skellen. Slechts de volhardende middelmaat overleeft. Dit betekent wel dat de hoofdpersoon van Zone 1 niet erg tot de verbeelding spreekt, al heeft hij een oprechte liefde voor New York.
Toen Whitehead Zone One in 2011 publiceerde, was het zijn eerste roman die speelde in de stad waar hij in 1969 werd geboren en in de jaren zeventig en tachtig werd gevormd. In die periode (die hij ook beschrijft in de opvolger van Harlem Shuffle) was New York gewelddadig, ongeorganiseerd en smerig, met verlaten en uitgebrande woonblokken en wijken waar de politie niet durfde te komen. Er is veel voor te zeggen om Zone 1 te lezen als een biografie van het toenmalige New York in de gedaante van een zombieroman. Er spreekt mededogen uit dit boek.
★★★☆☆
Uit het Engels vertaald door Harm Damsma. Atlas Contact; 368 pagina's; € 22,99.
De nu vertaalde zombieroman van Colson Whitehead verscheen in 2011 in de VS.
Hide text